Ga naar inhoud

Beroepen en ambachten

Themadossier

Ambtenaren, kooplui, dienstverleners en ambachtslieden maakten eeuwenlang onderdeel uit van Romeins Nederland. Hieronder wordt een inkijkje gegeven in de gevarieerde beroepsbevolking van die tijd.
 

Leraar - Magister

Het onderwijs in de Romeinse tijd is moeilijk te vergelijken met dat van nu. De Romeinen beschouwden opvoeding en onderwijs als een privézaak. Er waren wel scholen, maar die werden grotendeels betaald door ouders. Leraren moesten zelf voor onderdak zorgen, bijvoorbeeld door een ruimte te huren. In de klassen zaten kinderen van verschillende leeftijden. Leerplicht en diploma’s bestonden nog niet.

Naast deze schoolklasjes hadden sommige families ook een leraar in vaste dienst. Vaak waren dat slaven van Griekse afkomst. Ze traden op als paedagogus: een begeleider die het kind niet alleen kennis bij moest brengen, maar ook moreel besef. Privé-leraren waren vooral weggelegd voor de rijken. Vakken als wiskunde, grammatica en welsprekendheid waren nu eenmaal een voorwaarde voor een succesvolle maatschappelijke carrière. Het percentage van de bevolking dat kon lezen en schrijven, wordt geschat op 15%. Naar hedendaagse maatstaven is dat weinig, maar voor die tijd opmerkelijk veel.

Foto van een Romeinse leraar

Arts - Medicus

De Romeinse medische wetenschap was zijn tijd ver vooruit. Men kende de werking van tientallen medicinale kruiden, waarvan drankjes, pillen en zalfjes werden gemaakt. Romeinse artsen konden botbreuken zetten, oogoperaties uitvoeren, tandprothesen aanbrengen, plastische chirurgie toepassen en zelfs schedelboringen verrichten.

Artsen waren actief in alle lagen van de bevolking. Ze konden een eigen praktijk beginnen of in dienst treden van een stad, met een vast contract. Privé-artsen in onze streken waren meestal slaven van Griekse herkomst. De beste artsen vond je in het leger. Elke legioenplaats had een hospitaal, een valetudinarium. Zo’n hospitaal is ook teruggevonden in de legerplaats van het Tiende Legioen op de Hunerberg.

Bakker - Pistor

De Romeinse bevolking kende twee basisbehoeften: schoon drinkwater en brood. In het hele Romeinse rijk kwam je dan ook bakkers tegen. Vooral in de steden, want op het platteland bakte men het brood meestal thuis. Broden hadden doorgaans een karakteristieke ronde vorm.

De Romeinen gebruikten verschillende soorten graan voor het maken van brood – eigenlijk alle soorten die voorhanden waren. Favoriet was broodtarwe, dat ook groot- schalig werd verbouwd. Andere graansoorten waren emmertarwe, gerst en spelt, dat tegenwoordig weer heel populair is. Meestal werd brood gekruid, bijvoorbeeld met anijs, venkel, karwij en/of laurier.

Barbier - Tonsor

In de oudheid was het erg lastig (en gevaarlijk) om jezelf te scheren, zoals nu. De keizer – en in navolging daarvan ook de elite – liet zich elke dag scheren door een privé-barbier, meestal een slaaf. Gewone burgers gingen naar een tonstrina, een kapperszaak, vaak in de openlucht. Scheren was een specialistisch beroep, waarbij het resultaat afhing van de ervaring van de barbier en de kwaliteit van het scheermes. Hoe precies werd geschoren, is niet bekend. Scheerschuim bestond nog niet. Mogelijk gebruikte men olijfolie en handdoeken met lauw water. Het scheren duurde lang en zal niet pijnloos zijn geweest. Van de andere kant beschouwde de Romein een bezoekje aan de barbier als een uitje. Je kon lekker klet- sen en nieuwtjes uitwisselen.

Jongemannen lieten hun baard staan tot aan hun volwassenheid (tussen 14 en 18 jaar). Het afscheren van de eerste baard was een feestelijke ceremonie, waarbij het baardhaar werd geofferd aan de huisgoden (lares). In de tweede eeuw veranderde de mode in het Romeinse rijk. Keizer Hadrianus (117-138) liet zijn baard staan, waarna ook de elite niet kon achterblijven. De baard werd niet meer geschoren, maar geknipt.

Kapster - Ornatrix

Een rijke dame wilde niet over straat voordat het haar in orde was gebracht. Daartoe beschikten de meeste matrones over een privé-kapster. Hoe het haar werd gecoiffeerd, hing af van leeftijd, status en mode. Soms zat het in vlechten of knot, soms was het een prachtig, maar bewerkelijk kapsel met hoog opgestoken krullen. In dat geval was een ornatrix er uren zoet mee.

Romeinse vrouwen droegen vaak ornamenten in en op het haar, zoals haarnaalden, diademen en dure hoofddoeken. Ook haarstukjes en pruiken werden veel gebruikt. Op de markt in Rome kon je zelfs blond haar kopen dat als handelswaar was inge- voerd uit het verre Germanië. Het resultaat werd aangevuld met de nodige make-up.

 

Stadsbestuurder - Decurio

Uiteraard kende elke stad een stadsbestuur. Aan het hoofd stonden twee duoviri, een soort burgemeesters. De meest invloedrijke functie was echter die van magistraat of decurio. Grote steden hadden er honderd. Als je in de ordo decurionum zat, had je groot aanzien. Decuriones werden ingezet voor allerlei stedelijke klussen, zoals handhaving van de openbare orde, administratie, religieuze rituelen en het heffen van belasting.

Decuriones werden gekozen uit de rijke burgers van de stad. Er werd van je verwacht dat je flink investeerde in de stad, bijvoorbeeld door de bouw van tempels, de reparatie van wegen of het houden van gladiatorspelen. Van de andere kant had je ook privileges, zoals speciale zitplaatsen in het theater en vrijstelling van sommige belastingen.

Kokkin - Coqua

Veel beroepen in de Romeinse tijd waren vergelijkbaar met nu. Een daarvan is de kok of kokkin. Sommige koks waren als slaaf in privédienst van een rijkaard, andere werkten in horecagelegenheden in de stad. Dat kon een grote herberg of mansio zijn, maar ook een van de vele eetwinkeltjes voor de snelle hap. De soldaten vormden een verhaal apart. Per eenheid van acht man zorgden zij zelf voor hun eten.
 
Dankzij een overgeleverd Romeins kookboek, geschreven door de smulpaap Apicius, weten we veel over het eten en drinken in die tijd. De elite kon kiezen uit een enorm aanbod van etenswaren die vaak over honderden kilometers werden aangevoerd, zoals gedroogde vruchten, kruiden, wijn, ingemaakt vlees, vissaus (garum) en olijfolie. Suiker kende men nog niet: als zoetstof dienden honing en zoete vruchten.

Architect - Architectus

Een van de terreinen waarop de Romeinen uitblonken, was de bouwkunst. Als eersten gebruikten zij het principe van de rondboog, waarmee ze grotere gebouwen konden maken dan ooit tevoren. Ook vonden ze het beton uit en bouwden op grote schaal wegen, bruggen, rioleringen, aquaducten en zelfs tunnels.

Architectuur was voor de Romeinen veel meer dan het stapelen van wat stenen. Hun bouwkunst kwam voort uit een diepe behoefte om orde te scheppen in het ‘wilde’ landschap en was gebonden aan strikte esthetische uitgangspunten, zoals verwoord door de Romeinse architect Vitruvius. Zo gold voor gebouwen een ideale verhouding tussen lengte, breedte en hoogte.

Naar hedendaagse maatstaven hadden architecten en ingenieurs tweeduizend jaar geleden slechts beperkte middelen, zoals houten bouwkranen met een takelmechanisme van touw. Veel van de basisgereedschappen zijn echter onveranderd gebleven, zoals meetlat, passer en peillood.

Koetsier - Raedarius

De Romeinen legden het grootste wegennet aan dat de wereld tot dan toe had gekend (en dat nog minstens 1500 jaar in omvang niet overtroffen zou worden). Het was de eerste keer in de geschiedenis dat men in relatief groten getale over land kon reizen: niet alleen soldaten, maar ook handelaars, gezanten van de overheid (de cursus publicus), diplomaten, toeristen en rijkaards met buitenhuizen.

Reizen deed je te voet of te paard, sommigen hadden een kar of wagen. De reis duurde lang en het comfort was matig, want strak asfalt kende men nog niet. Maar ook daar wisten de Romeinen een oplossing voor: een reiswagen met een bak die aan vier riem- houders werd opgehangen door middel van leren banden. Op deze wijze ‘zweeft’ het bovenstel boven de wielen.

Mozaïeklegger - Tesselator

Binnen de Romeinse kunstvormen neemt het mozaïek leggen een bijzondere plek in. Als altijd combineerden de Romeinen daarbij het artistieke en het functionele – stevig en mooi tegelijk. Een mozaïek werd vaak ter plekke gelegd door steentjes in mortel te drukken. Maar ze werden ook gemaakt in gespecialiseerde ateliers en daarna verscheept. Soms bevatte een mozaïek een miljoen steentjes. Het was altijd een teken van rijkdom.

Het geheim van Romeinse mozaïeken is de expressieve werking van de kleuren. Als je ze van dichtbij bekijkt, lijkt het een rommelige verzameling steentjes met contrasterende, onnatuurlijke kleuren. Maar als je verder weg gaat staan, lopen de kleuren in elkaar over tot een levendig en realistisch schilderij. In Nederland zijn maar op enkele plaatsen mozaïeksteentjes gevonden: in Utrecht, Vlengendaal en Ewijk.

Masseuse - Unctrix

De masseuse was een van de 46 bekende beroepen in het hof van Livia, de vrouw van keizer Augustus. Livia had uiteraard ook kapsters en kleedsters in dienst, en daarnaast mensen die waakten over haar ceremoniële gewaden, schoenen, juwelen en make-up. De unctrix was naast de massage ook verantwoordelijk voor de oliën en parfums.

Masseurs (en masseuses) vinden we ook terug in openbare badgebouwen, de thermen. Leden van de middenklasse gingen er graag heen om te relaxen. Het was een sociale ontmoetingsplaats waar je de laatste nieuwtjes hoorde en actief aan sport kon doen. Een beetje te vergelijken met een hedendaagse sauna, maar beter nog met een Turks badhuis (hamam), die rechtstreeks afstamt van het Romeinse bad.

Standaarddrager - Aquilifer

Het Romeinse leger kende officieren in verschillende rangen. Sommige rangen kon je als soldaat bereiken als je uitblonk in moed. De hoogste rangen waren echter vergeven aan leden van de Romeinse adel, als onderdeel van hun militaire en politieke carrière. Zo was de bevelhebber van een legioen, een legaat, meestal een ex-consul die van de keizer een ander baantje kreeg.

Sommige onderofficieren vielen niet direct in de hiërarchie, zoals vaandeldragers en standaarddragers. Ze hadden wel een belangrijke taak: vaandels waren niet alleen noodzakelijk om de legereenheid te herkennen en als verzamelpunt op het slagveld, maar hadden ook een symbolische betekenis. Dat gold vooral voor de legioensadelaar. Die mocht niet verloren gaan.

Sommige officieren kregen phalerae - een soort medailles - voor getoonde moed. Deze phalerae kregen een trots plekje op hun borst, zodat iedereen ze kon zien.

Pottenbakker - Figulus

Een van de grote vernieuwingen die de Romeinen naar de Lage Landen brachten, was de draaischijf. Het gedraaide aardewerk was een hele verbetering ten opzichte van de primitieve, handgemaakte potten van de plaatselijke bevolking. De draaischijf zorgde voor een snellere productie en maakte oneindige variaties mogelijk. Doordat je wanden kon draaien van gelijkmatige dikte kreeg het aardewerk ook een betere kwaliteit.

Aardewerk vinden we terug in alle soorten en maten: simpel gebruiksaardewerk als borden, kookpotten en bekers, maar ook lampen, schenkkannen, amforen en enorme voorraadpotten (dolia). Veel aardewerk werd geïmporteerd, zoals het dure terra sigillata uit Zuid-Frankrijk en spreukbekers uit Trier. De meest gebruikte en gangbare types maakte men hier echter zelf.

De beroemdste producent van keramiek in onze omgeving was de aardewerkfabriek op de Holdeurn in Berg en Dal nij Nijmegen. Hier bakten legionairs van het Tiende Legioen het internationaal bekende Holdeurns aardewerk. Maar ook in de legioenplaats op de Hunerberg en in de stad Ulpia Noviomagus zijn pottenbakkersovens gevonden. Ze getuigen van een grote, lokale aardewerkproductie.

Smid - Faber

De rol van de smid in de Romeinse tijd mag niet worden onderschat. Om de opkomst van de Romeinse beschaving mogelijk te maken, was ijzer veruit de belangrijkste grondstof. Zonder ijzer geen kookpotten, geen gereedschappen, geen ploegen, geen wapens en zelfs geen spijkers om huizen en schepen te bouwen. De techniek van smeden was vergevorderd, men kon zelfs tamelijk hard staal maken.

Omdat de smid in de Romeinse samenleving onontbeerlijk was, had je er een in elk dorp. Ook met het leger trok een smid mee, uitgerust met een veldsmidse, een compacte, mobiele smederij. De veldsmidse werd vooral ingeschakeld voor het repareren van uitrustingstukken, gereedschap en wapens, want er ging voortdurend van alles kapot. Bovendien kon een smid ook zwaarden en dolken slijpen, handig voor in het gevecht.

Het gereedschap van de huidige smid komt verrassend overeen met dat van zijn Romeinse voorloper. We herkennen het aambeeld, hamers, tangen en de dubbele blaasbalg. Ook de meeste voorwerpen die hij maakte, zijn eeuwenlang onveranderd gebleven. We vinden ze in grote getalen terug.

Soldaat - Miles

In verschillende perioden was ‘soldaat’ het meest voorkomende beroep. Zo lagen er van 70 tot 105 maar liefst 5000 soldaten van het Tiende Legioen in het legerkamp op de Hunerberg in Nijmegen. Deze militairen bezaten het Romeinse burgerschap, in tegenstelling tot de hulptroepen die meestal werden gerekruteerd uit andere volkeren binnen het Romeinse rijk, zoals de Bataven.

Als je in het leger ging, tekende je een contract voor circa 25 jaar. Je kon als legionair rekenen op enige status, een redelijk inkomen, opleiding, carrièremogelijkheden, goede hygiënische omstandigheden en medische verzorging. Bij het afzwaaien ontving je een diploma en een stuk land of een geldsom. De meeste legionairs in Nijmegen hoefden niet of nauwelijks militair in actie te komen. In plaats daarvan werden ze vooral ingezet bij het aanleggen van wegen en bruggen, het bouwen van tempels en andere klussen.

Mogelijk bleven soldaten na hun afzwaaien in onze omgeving wonen. Dat geldt zeker voor terugkerende Bataafse veteranen. Hoe dan ook heeft het leger een grote invloed gehad op de ontwikkeling van Romeins Nijmegen. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat de soldaten ook een sterke stempel hebben gedrukt op het archeologisch erfgoed.

Tuinierster - Hortulana

Tuinen waren in de Romeinse tijd heel populair, vooral bij de rijkeren. Het aanleggen van tuinen kwam voort uit een diepgeworteld verlangen om orde te brengen in het woeste, ongecultiveerde landschap. In dichtbevolkte steden als Pompeii en Herculaneum bouwden welgestelden in hun achtertuin complete paradijsjes. Rijke villa’s buiten de stad hadden weelderige, symmetrisch aangelegde siertuinen die ook in onze tijd niet zouden misstaan.

De Romeinen waren verzot op schoonheid, maar waren ook heel praktisch ingesteld. In de meeste gevallen dienden tuinen daarom ook als moestuin en kruidentuin. Zo teelde men op het erf van de grote villa in Ewijk groentes als biet, peen, pastinaak en selderij maar ook zwarte mosterd, maanzaad en hop. De villa had een boomgaard met fruitbomen en een kruidentuin waar de kokkin verse ingrediënten kon plukken.

Verantwoording

De informatie op deze pagina is afkomstig uit het boekje Opus Noviomagense - Beroepen en ambachten in Romeins Nijmegen dat is samengesteld door Paul van der Heijden & Clemens Verhoeven (Tijdlijn Historische Projecten).

Fotografie: Henk Braam