Ga naar inhoud

Gevaren van de Rijn

| Mylène Klaasen

In de Romeinse periode waren duizenden soldaten in de forten langs de Limes gelegerd. Buiten deze forten ontstonden ook kleine dorpen, zogenaamde vici, waar niet alleen familie van de soldaten woonden, maar ook handelaren en ambachtslieden die een band met het fort hadden. Al deze mensen moesten natuurlijk eten. Dit voedsel werd deels lokaal geproduceerd, maar was onvoldoende om de vele monden te voeden. De Romeinen moesten dus wel voedsel uit andere delen van het Romeinse Rijk naar de Limes transporteren.

De meeste van deze transporten gingen via de rivier de Rijn: dat was niet alleen goedkoper, maar ook makkelijker dan over land. Tot de aanleg van een weg op de zuidoever van de Rijn aan het einde van de eerste eeuw na Christus was het zelfs de enige manier om goederen in grotere aantallen te transporteren. Het is dus niet vreemd dat tijdens opgravingen langs de Limes meerdere transportschepen uit de Romeinse tijd zijn teruggevonden. Een deel van deze schepen zijn zogenaamde platbodems waarvan sommige wel 25 tot 35 meter lang zijn zoals de ‘Zwammerdam 6’. Maar er zijn ook kleinere boten van zo’n 10 meter lang gevonden; zogenaamde boomstamkano’s, die ook geschikt waren om op de vele smallere en ondiepere zijtakken van de rivier te varen.

Een verloren lading graan

De Romeinse schrijver Tacitus heeft beschreven hoe in 69 v.Chr. tijdens de Bataafse Opstand een ongekende droogte plaatsvond die de Rijn deels onbevaarbaar maakte. Als gevolg hiervan moesten de Romeinse soldaten niet alleen vrezen voor pogingen van hun vijanden om de Rijn over te steken, maar ook voor een tekort aan graan. Een schip dat beladen was met graan en de Romeinse forten langs de Limes in het huidige Nederland probeerde te bereiken, liep vlak bij het castellum Gelduba (Krefeld, Duitsland) vast op een zandbank en werd vervolgens door de Germanen buitgemaakt. De Romeinen probeerden het schip en de kostbare lading nog te redden, maar faalden jammerlijk en vele Romeinse soldaten kwamen om bij de reddingspoging.

Deze beschrijving laat niet alleen zien hoe belangrijk de toevoer van graan over de Rijn was voor de Romeinen langs de Limes, maar ook dat het transport over de rivier niet altijd vanzelfsprekend was. In dit geval ontstonden er problemen door droogte, maar antieke auteurs hebben ook beschreven hoe delen van de Rijn soms dichtvroren. Transport over deze rivier zal dan onmogelijk zijn geweest.

Gevaren van de Rijn

Met name de stroomopwaarts gelegen delen van de Rijn bevatten ook enkele flinke obstakels. Zo lag er vlak bij het Duitse Mainz een gevaarlijke rotsformatie net onder het wateroppervlak die bijna de hele rivier blokkeerde (de Binger Loch). Maar ook elders moest je bedacht zijn op stroomversnellingen, zand- en grindbanken, keien, versmallingen en eilanden van aangeslibd materiaal midden in de rivier.

Binger Loch rotsformatie (deel dat boven het water uitsteekt). De rotsen zijn in de 17e eeuw met dynamiet grotendeels verwijderd waardoor de Rijn hier ook bevaarbaar werd.
Publiek domein

 

Deze gevaren werden verergerd doordat het waterpeil en de stroomsnelheid in de Rijn nogal konden variëren. Met name in het voor- en najaar kon door hevige regenval de rivier regelmatig overstromen. Stroomopwaarts werd de Rijn door verschillende andere grote rivieren gevoed zoals de Main en de Moezel. Als in deze rivieren het waterpeil steeg door hevige regen of smeltwater, kwam dit extra water ook in de Rijn terecht waardoor hier ook het water steeg. Daarbij stond de hoofdtak van de Rijn in de Romeinse tijd in open verbinding met de Noordzee. Dit zorgde ervoor dat met het wisselen van de getijden het water in de rivier (zeker tot aan Woerden) twee keer per dag met tientallen centimeters steeg en weer daalde. De Rijn was door al deze factoren dus zeer veranderlijk; zelfs de loop van de rivier veranderde hierdoor regelmatig. Zo kon het gebeuren dat de rivier bij Xanten zelfs zo erg verlandde dat de haven uiteindelijk onbruikbaar werd.

Voortstuwing van de schepen

Hoewel de Rijn een groot deel van het jaar wel bevaarbaar was, was varen op deze rivier dus zelfs onder normale omstandigheden geen eenvoudige taak. De grotere transportschepen die zijn gevonden, hadden in ieder geval een mast die waarschijnlijk (net als elders in het Romeinse Rijk) met een vierkant zeil was uitgerust. Stroomafwaarts konden de schepen dus gebruik maken van de stroming en de wind (die dan natuurlijk wel in de juiste richting moest staan).

Stroomopwaarts varen was een stuk lastiger. De juiste windrichting zal door de tegenwerkende stroming niet genoeg zijn geweest. Sommige van de schepen die zijn opgegraven, zoals de ‘Woerden 7’ en ‘Zwammerdam 6’, lijken echter ook roeiriemen te hebben gehad. Een andere optie is dat schepen werden voortgetrokken vanaf de oever met een touw dat aan de mast werd gebonden (gejaagd). Doordat de loop van de Rijn sinds de Romeinse tijd erg is veranderd, zijn er geen Romeinse jaagpaden langs deze rivier teruggevonden. We kunnen het helaas dus niet met zekerheid zeggen.

Er zijn verschillende pogingen gedaan om te berekenen hoe lang de transporten over de Rijn erover deden. Er wordt geschat dat stroomopwaarts zo’n 5 tot 15 kilometer per dag kon worden gereisd en stroomafwaarts 30 tot 35 kilometer per dag (en volgens sommigen onder de juiste omstandigheden zelfs wel het dubbele). Dit betekent dat het stroomopwaarts reizen van Katwijk naar Nijmegen één tot twee weken duurde, terwijl het de andere kant op maar 3 tot 4 dagen varen was. De reistijd kon echter flink variëren naar gelang de windrichting en -snelheid en de stroomsnelheid van de rivier tijdens de reis.

Romeinse waterwerken

Om het vervoer over de rivieren betrouwbaarder te maken, werden er diverse maatregelen door de Romeinen getroffen. Zo werd tussen de Rijn en Maas een kanaal gegraven van wel 25 tot 30 km lang; het zogenaamde Corbulo-kanaal. Dit kanaal liep tussen Naaldwijk en Leiden parallel aan de kust en zorgde ervoor dat schepen niet meer via de onvoorspelbare Noordzee hoefden te varen om van de ene naar de andere rivier te komen (langs dit kanaal zijn overigens wel resten van een jaagpad gevonden). Een andere maatregel was een dam die door de Romeinse generaal Drusus werd aangelegd op de plek waar de Rijn en Waal splitsten (bij Herwen) en ervoor zorgde dat er meer water de Rijn instroomde.

Er waren dus ontzettend veel factoren die meespeelden bij het varen op de Rijn en gezien de duur van de meeste tochten zal het in veel gevallen bij aanvang van een tocht moeilijk te voorspellen zijn geweest hoe de rivier er verderop uit zou zien. Goederentransport over de Rijn was voor de Romeinen van vitaal belang, maar dus zeker niet vanzelfsprekend.

Literatuur

J.B. Campbell, Rivers and the Power of Ancient Rome (Chapel Hill 2012).

Tyler V. Franconi, ‘Climatic influences on riverine transport on the Roman Rhine’ in: C. Schäfer (red.), Connecting the Ancient World: Mediterranean Shipping, Maritime Networks and their Impact (Rahden 2016) 27-44.

Evert van Ginkel en Wouter Vos, Grens van het Romeinse Rijk. De limes in Zuid-Holland (Utrecht 2018).